Sponsoractie Lions Club Regte Heide
8 november 2023
Tweegesprek Abt Isaac en filosoof Ralf Bodelier
20 november 2023
Toon alles

Tekst Peerke Donders Lezing door Ben Knapen

Ben Knapen
Peerke Donders Lezing
Peerke Donders
Stichting Petrus Donders
Portretfoto Ben Knapen Minister van Buitenlandse Zaken in 2021

Op zondag 5 november 2023 heeft Ben Knapen op uitnodiging van de Stichting Petrus Donders Tilburg in de aula van Tilburg University de Peerke Donders Lezing gegeven. Hieronder treft u zijn tekst aan.

Nederland en de herschikking van de wereld: naar een nieuwe plaatsbepaling.

(Lezing Tilburg november 5, Ben Knapen)

Als je het standbeeld van Peerke Donders hier aan het Wilhelminaplein in je opneemt, kun je in dit tijdsgewricht gemakkelijk in verwarring raken.

Je kunt een witte man zien, die neerkijkt op een zwart kind.

Je kunt ook de helpende hand zien van een priester die reikt naar een melaats kind.

De discussie over het standbeeld biedt een mengelmoes van gevoeligheid, emotie, symboliek, identiteit en etniciteit. De redelijkheid van de een ontlokt de woede van de ander. Gevoelens van erkennning en miskenning.

Maar het gaat ook om macht, om wat de Duitse taal zo treffend noemt Deutungshoheit: Wie en wat bepaalt hoe wij dingen behoren te zien?

In ons verleden zitten we meer verstrikt dan we als tijdgenoten in de gaten hebben.

Hoe verhouden wij in Europa, meer in het bijzonder in Nederland, ons eigenlijk ten opzichte van de wereld?

Dat is een vraag waarop samenlevingen doorgaans het antwoord geven door hun gedrag, hun opstelling jegens de buitenwereld, hun plaatsbepaling. In meer praktische zin vind je de neerslag ervan in buitenlands beleid.  Uiteindelijk zegt het iets over ons zelfbeeld en over de diepere roerselen van een maatschappij, de forces profondes.   

Daar wil ik het hier over hebben. Met Peerke Donders en het standbeeld heeft het ogenschijnlijk niets te maken. Maar misschien bij nader inzien toch weer wel. Het beeld geeft immers en passant ook blijk van een volstrekt natuurlijke en onbetwiste uiting van eurocentrisme: Het betere ik in ons, Europeanen, biedt soelaas aan de lijdende mens elders in de wereld.  Zo was het nu eenmaal.

Ik kom er verderop nog op terug.

1.eurocentrisme

De 24e februari 2022 was voor ons zoals we hier zitten allemaal een historisch keerpunt, een waterscheiding. Voor het eerste sinds de Tweede Wereldoorlog viel in Europa een land een ander land binnen, gewoon om het te veroveren.

Oekraine wordt de laatste vier weken qua emotionele hevigheid weliswaar overschaduwd door het zoveelste hoofdstuk in het Israelisch-Palestijnse drama. En door de identiteits schisma’s die dat bij ons opnieuw provoceert. Maar toch is het de inval in Oekraine die Europa doet wankelen.

Ik was een tijdje geleden in Kyiv en het blijft eigenlijk bizar wanneer je incheckt bij een hotel en de eerste mededeling betreft niet het ontbijt van de volgende ochtend maar de plek waar je heen moet bij luchtalarm. En dat gewoon in Europa anno 2023.

Meteen na de inval spraken honderdveertig landen in de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties hun afkeer uit over de Russische agressie. Sindsdien is alles anders:

er gaat een stroom wapens richting Ukraine,

de defensie uitgaven stijgen in praktisch alle Navo-landen dramatisch,

Finland en Zweden hebben hun lang gekoesterde neutraliteit afgezworen en Ukraine heeft uitzicht op een EU en wie weet een Navo lidmaatschap.

De Russische president staat op de opsporing lijst van het Internationaal Strafhof in Den Haag.

Diverse staatshoofden en regeringsleiders in het Westen spraken het afgelopen anderhalf jaar dan ook over de strijd in Oekraïne als ‘een oorlog om de democratie in de wereld’.

Maar dat zijn grote woorden. Wij koesteren een onbedaarlijke neiging om onszelf – Europa – in het centrum van de wereld te plaatsen. Alsof de rest er maar bij hoort. Groot-Brittannië had het na de Brexit steeds over een nieuwe koers en die heette ‘Global Britain’. Alsof de negentiende eeuw opnieuw tot leven komt.

De Fransen noemen zichzelf de laatste tijd probleemloos  een ‘Puissance IndoPacifique’ . Waarom? omdat er ook Franse staatsburgers op eilandjes in de Stille Oceaan wonen.

De stafchef van de Franse marine maakte er onlangs een ontnuchterende kanttekening bij. Hij vergeleek de Franse maritieme aanwezigheid in de Stille Oceaan met die van de grootmachten China en de Verenigde Staten en kwam tot het volgende beeld: Het is alsof wij, Fransen,  aan de start van een Formule 1 race verschijnen met een Deux Chevaux. Zoveel dus voor de Puissance IndoPacifique.

En Groot-Brittannië heeft nog slechts 0,2 procent van zijn troepen in Azie of Oceanië, met een totale legermacht die kleiner is dan ooit in de laatste tweehonderd jaar. Zoveel dus voor Global Britain.

Op de meeste plekken in de wereld hebben we, als Europeanen, het veld geruimd, recent nog tragisch in Afganistan en onopvallend in Mali.

De relatieve betekenis van Europa is dramatisch verminderd. Neem zoiets als het bruto nationaal product – altijd een robuuste indicator voor rijkdom, invloed en macht. V’o’or de bankencrisis in 2008 was het bruto nationaal product van de hele Europese Unie iets groter dan dat van Amerika, ruim 16 duizend miljard versus bijna 15 duizend miljard. Dus 16 wij, 15 Amerika.  Nu , anderhalf decennium later, staan wij, inclusief Groot-Brittannië op bijna 20 duizend miljard, de Verenigde Staten op 25 duizend – dus Amerika bijna eenderde groter dan het onze.

De zeven grootste tech bedrijven in de wereld zijn Amerikaans.

In de top twintig staan er zegge en schrijven 2 uit Europa, het Duitse SAP en het Brabantse ASML. Leidend zijn we in feite vooral nog in life style, mode en ontwerp. En in het voetbal, dankzij financiers uit de Arabische wereld en Amerika. Van de tien grootste bedrijven in Europa zitten er nu vier in de luxe merken, met voorop het Franse LVMH,  maar ook l’Oreal, Hermes en Gucci. In 2010 waren dat er nog nul. Groot zijn we dus in life style.  

China is een verhaal apart, maar onomstreden inmiddels de enige supermogendheid naast de Verenigde Staten. Het is inmiddels voor 120 landen in de wereld de belangrijkste handelspartner. China is overal, het bouwt wegen in Ethiopië, en metro’s van Cairo tot Bogota, maar het digitaliseert ook de Servische hoofdstad en is druk in Paramaribo. En dit is zomaar een willekeurige impressie. Statistisch is het allemaal imposant. Dit jaar wordt China waarschijnlijk de grootste auto exporteur ter wereld, dus voorbij Japan en Duitsland. Het Westen probeert met gerichte maatregelen de Chinese opmars te remmen, maar verwacht er niet te veel van.

Zulke verschuivingen tussen werelddelen hebben gevolgen, die eerder buiten dan binnen Europa worden geregistreerd. Wij mogen verontwaardigd zijn en bedroefd dat er buiten Europa en Amerika zoveel onverschilligheid heerst over onze oorlog in Oekraïne. En over het gemak waarmee er contacten worden onderhouden met Rusland wat toch in alle opzichten aan de definitie van een maffia staat lijkt te voldoen. Maar onze verontwaardiging heeft geen universele betekenis.

Een recente studie United West, Divided by the Rest laat zien dat de meeste mensen buiten het Westen Rusland gewoon als een partner land  zien;  niet als vriend, niet als vijand maar gewoon als een land waarmee je belangen uitruilt, handel drijft. Dat geldt voor bijna tachtig procent van de Chinezen, voor zo n tachtig procent van de Indiërs en bijna zeventig procent van de Turken.

Ze hebben ook het liefst dat de oorlog zo snel mogelijk ophoudt, ook al schiet Oekraine er bij in. Want oorlog jaagt alleen energie- en voedselprijzen op en daar worden mensen maar ontevreden en onrustig van. Jammer voor de dappere Oekrainers, maar zo kijken ze er buiten het Westen naar.

We moeten ook niet vergeten dat destijds bij de eerste veroordeling van de Russische agressie in de Verenigde Naties 35 landen tegen stemden. Dat lijkt ten opzichte van 140 voorstemmen weinig, maar in die 35 tegenstemmende landen woont wel meer dan de helft van de wereldbevolking.

En kijk je nu naar het sanctie regime, waar de bereidheid om offers te brengen pas echt gaat tellen, dan is het goed te beseffen dat geen enkel land uit Afrika of uit Latijns-Amerika meedoet. Geen enkel. En uit Azie slechts twee.

De Indiase minister van buitenlandse zaken Jaishankar zei het onverbloemd: “Europa moet de gedachte achter zich laten dat Europese problemen wereldproblemen zijn”.

Bijna hilarisch was de diepzinnigheid waarin de Braziliaanse president Lula zijn onverschilligheid verpakte. Hij zei: Als twee landen vechten en eentje stopt ermee dan houdt het vechten op. Hij wekte daarbij , geloof ik, ook de indruk dat hij erover had nagedacht en meende een echte bijdrage te leveren aan de oplossing van het conflict.

Botweg gezegd, zolang het niet leidt tot bizarre disrupties in de wereldhandel interesseert dit voor ons historische keerpunt de meeste landen buiten Europa weinig. Europa, inclusief Rusland, is gewoon niet belangrijk genoeg meer – wat overigens ook ontnuchterend moet zijn voor de Russische machthebbers, die zichzelf nog leiders van een grootmacht wanen.

Om misverstanden te voorkomen: ik ben een hartstochtelijk voorstander van steun aan Oekraïne, en we hebben veel te laat het broodnodige wapentuig beschikbaar gesteld om afgelopen zomer nog een doorbraak mogelijk te maken. Maar laten we wel eerlijk zijn: oorlogen in Ethiopië of in Jemen interesseren ons amper en zo is het met niet-westerse landen en Oekraïne eigenlijk precies hetzelfde gesteld. Ver weg, van regionale betekenis.

Dat hoeven we onszelf niet te verwijten – nabijheid en vertrouwdheid zijn existentieel-menselijke verschaffers van lotsverbondenheid. Als iemand bij ons om de hoek overlijdt, raakt dat ons waarschijnlijk ook meer dan een sterfgeval drie straten verderop.

Dat is eigenlijk niets bijzonders. Voor ons is Oekraïne vlakbij en Poetin doodt mensen bij ons in de buurt. Voor landen in Latijns-Amerika, Azie of Afrika is het ver weg – een ver, regionaal conflict. Niet meer en niet minder.

Wij zijn geneigd verontwaardigd te zijn over zoveel desinteresse en cynisme inzake Oekraïne buiten de westerse wereld. Op Europese bijeenkomsten praten bewindspersonen elkaar aan om vaker naar die landen in Afrika, Latijns-Amerika en Azie  af te reizen, en beter, zoals het zo vaag heet, het engagement met die landen te zoeken. Want anders zouden we ze kunnen verliezen.

In termen van alledaagse diplomatiek handwerk is hier natuurlijk niets mis mee.

Maar daarachter ligt vaak een manier van kijken naar de wereld die niet meer past in de huidige verhoudingen.

 Ten eerste lijken we te verdringen dat het buiten Europa om machtige, onafhankelijke staten gaat die het volste recht en de macht hebben zich niet in het morele kader van het westen te laten drukken en die hun eigen belangen nastreven. Dat geldt voor het grootste land ter wereld, India, dat geldt voor de energie supermogendheden in het Midden-Oosten en voor de sterkste militaire kracht onder de evenaar Brazilië. Voor hen geldt dat samenwerken met Rusland en China zonder allerlei eisen inzake mensenrechten en democratie allerlei voordelen biedt. En zelfs al ligt je voorkeur bij het Westen dan nog sta je in onderhandelingen altijd sterker wanneer je meerdere opties hebt.

In tal van landen heb je ook gewoon handige elites, die probleemloos tekeer gaan tegen westers kolonialisme en ondertussen voor vrouw en kinderen onroerend goed bezorgen in Londen of aan de Côte d’Azur. Hun dubbele standaarden zijn dus kennelijk ook de onze, maar dit terzijde.  

2. Van globalisering naar geopolitiek.

Wijlen premier Ruud Lubbers werd in 1995 aan deze universiteit aangesteld als hoogleraar Globalisering. Dat is inmiddels bijna dertig jaar geleden. Ik herinner me dat hij gepassioneerd kon spreken over een merkwaardige term glocalisering-  een samentrekking van locaal en globaal,  een mengvorm van mondiaal en regionaal. De regio als plek waar mensen zich thuis voelen, zou belangrijker worden. Net als de wereldwijde verwevenheid.

De tussenlaag, zijnde de nationale overheid en de nationale staat, zou daarbij aan betekenis en invloed verliezen. Zo werd er naar de toekomst gekeken:  de Koude oorlog was voorbij; democratie, vrijhandel en internet waren in opmars en China had het kapitalisme omarmd. De wereld als netwerk samenleving.

Die toekomst leek als twee druppels water op de Europese Unie. Deze Unie was immers een project dat een einde wilde maken aan nationalisme en strijd van staten tegen staten. Het ging uit van sociaal-economische verwevenheid tussen samenlevingen, een vermindering van nationale soevereiniteit en een multilaterale ordening in de wereld. Dit alles gebaseerd op rechtsstatelijkheid en groeiende openheid van grenzen. Het project Europa en de trends in de wereld hadden elkaar gevonden. Zo leek het.

Globalisering heeft de wereld veel goeds gebracht. Het straatarme China maakte de grootste sociaal-economische sprong voorwaarts uit de geschiedenis. In enkele decennia kon een miljard mensen bittere armoede achter zich laten. Vooruitgang was er overal, in Afrika, in Latijns-Amerika, in Azie  – werkelijk imposante vooruitgang.

Maar de vrije geld- en handelsstromen in de wereld bleken vooral hier ook een prijs te hebben. Het mondiale financiële kapitalisme splitste westerse samenlevingen op in winnaars en verliezers, de middenklassen kwamen in de verdrukking en daarmee de sociale lijm in een samenleving. Mensen geloven hier inmiddels in groten getale dat hun kinderen het later slechter zullen krijgen dan zij.

Het onderhuidse onbehagen vond uiteindelijk een uitweg in nationalistisch populistische stromingen.  Polarisatie kenmerkt inmiddels in vele democratieen het publieke discours. In de Trump-jaren kreeg Amerika trekjes van een kleptocratie en we weten niet of dat echt maar een intermezzo zal blijken te zijn geweest.

De verschuiving van multilateralisme en economische verwevenheid naar meer traditionele staatsmacht en transactionele betrekkingen – de terugkeer van de geopolitiek – brengt juist ons, de Europese Unie, in een lastig parket.  Want het is een unie die immers gebaseerd is op poolen van soevereiniteit, op multilateralisme. Op soft power, niet op hard power. Het is geen staat, heeft dus ook geen machtspolitieke reflexen, laat staan, een leger. Dat kun je niemand verwijten. Dit was nou juist het unieke project van Europa na een eeuw of meer van onderlinge conflicten en oorlogen.

 Dit karakter van de Europese Unie verandert voorlopig ook niet. Er zijn wel enkele aanzetten tot betere bescherming. Zo is er een fonds gecreeerd voor gezamenlijke industriële defensie activiteiten, er komt een inzetbaar EU militair contingent van zo’n 5000 personen. Nuttig zeker, maar op zijn best een embryonaal begin van een langdurig proces en op zijn slechtst enkel van marginale betekenis.

Want een geopolitieke rol voor de Europese Unie laat zich moeilijk construeren. Dat is eerder een houding die hoort bij nationale reflexen. Frankrijk heeft zo’n geschiedenis bijvoorbeeld wel, Groot-Brittannië heeft het ook, Duitsland had het enigszins.  Maar de Europese Unie heeft dat dus per definitie niet. In Brussel geen Dome des Invalides met een praalgraf voor Napoleon, geen torenhoge zuil voor admiraal Nelson, geen standbeeld van Bismarck. Wel de nodige plaquettes voor Jean Monnet, en Maurice Schuman, maar dat waren nou juist grootheden van de verbroedering, niet van het slagveld.

De grotere lidstaten zelf zijn ieder voor zich voor het etaleren van internationale staatsmacht inmiddels veel te klein. Frankrijk beschikt misschien nog het meest over mentale make-up van een grande nation, maar het verdwijnt als objectieve machtsfactor in het niet vergeleken bij de grote mogendheden.  

Duitsland ontwaakt net uit een lange militaire winterslaap, heeft van de geschiedenis een gespleten verhouding jegens internationaal leiderschap meegekregen en ziet voor zichzelf ook geen leidende rol weggelegd. Groot-Brittannië heeft de nostalgische route naar het glorieuze verleden gekozen en het zal nog geruime tijd duren voordat iedereen daar het besef heeft verinnerlijkt dat die tijd echt voorbij is. En dan nog zijn ze alle drie te klein.

Zolang de Verenigde Staten zichzelf als leider van het klassieke Westen blijven beschouwen heeft dat voor de oorlog in Oekraïne, en dus voor ons, nog geen grote gevolgen. De huidige president Biden is opgegroeid met de Koude oorlog en met de rivaliteit met de Sovjet-Unie. Onder de geopolitieke paraplu van de Verenigde Staten kunnen wij nog redelijk schuilen.  Maar garanties voor de nabije toekomst zijn er niet. De America-first beweging kan zich om het regionale Europese conflict zo druk niet meer maken. Bovendien overheerst in de Verenigde Staten in brede kringen het gevoel dat het land in een existentiële wedloop verwikkeld is met China en dat daar dus ook alle aandacht op dient te zijn gericht.

Met andere woorden: wij zijn hier in Europa niet alleen kleiner geworden ten opzichte van de landen buiten Europa. Maar wij beschikken met de overgang van globalisering naar geopolitieke machtsverhoudingen in de wereld ook niet meer over een adequaat instrumentarium on onze belangen, onze manier van leven, veilig te blijven stellen in de wereld.

En daar komt nog een verdere beperking bij. Toongevende elites in vele landen buiten Europa zijn minder gecharmeerd van onze maatschappij ordening dan vroeger het geval was. Bij het einde van het communisme was een liberale democratie het alom aanvaarde samenlevingsmodel. Landen die dat niet volgden namen in elk geval de moeite om te doen alsof.

Dat is voorbij. Het Zweedse onderzoeksinstituut V-Dem becijferde onlangs dat driekwart van de wereldbevolking tegenwoordig leeft in een min of meer autocratisch land. Dat was tien jaar geleden nog maar de helft van de wereldbevolking. Het instituut spreekt derhalve van een ‘democratische recessie’. Autoritair populisme heeft zich zelfs in de Europese Unie weten te nestelen – flagrant in Hongarije en wat dubbelzinniger in Polen.

3. Schuld en boete

Onze verhouding jegens de niet-westerse buitenwereld heeft een inkleuring met een hardnekkige mentale, en ook wel morele, component. In Nederland doorgaans nog wat meer dan elders in Europa.  

Daar schiet me dat kleine standbeeld aan het Wilhelminapark weer te binnen.

Wanneer wij over niet-westerse landen spreken, lijkt het soms alsof wij die landen buiten het Westen hardnekkig blijven beschouwen als afgeleide producten van ons verleden, niet als authentieke entiteiten. We leggen een eurocentrische ja ook bevoogdende kijk op de wereld aan de dag. “Global Britain” vinden we een beetje nostalgisch, maar verder niets bijzonders. Maar wat zouden we zeggen wanneer India of Brazilië met de slogan Global India of Global Brasil de boer op zouden gaan? Om nog maar te zwijgen van Global China. Dat zouden we vinden getuigen van capsones. En in elk geval ongepast. En we zouden het ook wel bedreigend vinden.

Kijkend naar niet-westerse landen als een soort afgeleide producten van onszelf doet zich ook dat eerder genoemde verschijnsel voor dat we ons verantwoordelijk voelen voor wat we dan beschouwen als hun tekortkomingen – niet alleen voor vroeger maar ook voor nu.

Soms gaat dat nog een stapje verder en bespeur je een neiging om ons een beetje schuldig te voelen aan het huidige gedrag van niet-westerse landen. Zoals ouders het zich aantrekken wanneer hun kind “het verkeerde pad” – tussen aanhalingstekens – is opgegaan.

Deze schuld moet dan weer worden ingelost met dingen als ontwikkelingshulp, schuld verlichting of ruimhartig asiel. Het oogt nederig en zelfkritisch maar het is bevoogdend – alsof inlossen van schuld hier verandering daar kan brengen op een manier die zulke samenlevingen meer in overeenstemming brengt met de onze. Alsof opoffering een deugd is die op zichzelf daar verlossing moet kunnen brengen. Het is goed bedoeld en soms wel degelijk ook verstandig beleid. Daarover geen misverstand. Maar blijft het tegelijkertijd ook niet vaak, als we heel eerlijk zijn, een projectie van ons uit?

Hoe onuitroeibaar eurocentrisch eigenlijk, deze bijbelse notie van schuld, boete en bevrijding.  

We hebben kennelijk grote moeite om te verinnerlijken dat diverse bruisende centra van de wereld zich elders, buiten Europa, bevinden. Zelfbeelden, forces profondes, zijn hardnekkig.

4. Gevolgen

Een waarachtige verinnerlijking van de echte Zeitenwende heeft verregaande consequenties voor onze kijk op de wereld, voor onze plaatsbepaling en vervolgens voor ons optreden.

Het belangrijkste, zeker voor een land als het onze, is dat wij minder moeten preken, minder moeten moraliseren en beter moeten luisteren en leren. Dat klinkt abstract, maar laat ik u eens meenemen naar de alledaagse werkelijkheid van een Nederlandse premier of minister van buitenlandse zaken.

Deze is gehouden om overal en altijd in het buitenland de rechtsstaat en de stand van de mensenrechten aan de orde te stellen.

Dus dan reis je naar China en doe je daar je beklag over de behandeling van Oigoeren,

dan reis je naar India en doet hetzelfde over de behandeling van moslims, je reist naar Ethiopië en beklaagt de behandeling van de Tigray,

je reist naar Oeganda en stelt de rechten van lhbti ers aan de orde, etcetera, etcetera.

Dat is vaak weinig effectief en soms gewoon contraproductief. In elk geval demonstreert het een ontkenning van nieuwe geopolitieke verhoudingen in de wereld.

Ik bepleit hier niet een begraven van onze eigen waarden, of een waardenvrij cynisme. Al kun je mij er gemakkelijk van beschuldigen door een paar zinnen uit dit betoog te lichten –  sociale media leven daarvan. Sommige volksmenners trouwens ook.

Maar er zijn zoveel betere, subtielere manieren om iets van je waarden te exporten dan het preken en moraliseren ex cathedra door een Europese staat.

Laat ik wat concreter worden met een voorbeeld.  

In ons eigen land was een boycot van Qatar bij dat overigens idiote wk voetbal in de woestijn een illustratie van dit mentaal en moreel eurocentrisme.

Alles wat een mens aan nuance kon bedenken, vervloog in een ambiance van welhaast bevrijdende pathetiek waarmee jan en alleman aan opinie tafels zijn of haar compassie met de Nepalese en Indiase medemens kon belijden en de dito afschuw over de steenrijke Qatari.

Dat mag allemaal in een vrij land als het onze en mijn sympathie heeft het.

Zolang we de staat maar niet op pad sturen met getuigenispolitiek in de moderne outfit van gevoelens en emoties. Onze minister van sport met een one-love-bandje, verstopt onder een oranje sjaal, op een tribune in Doha – hoe onmogelijk kan het dan worden.  Maar wat je haar vermaledijde Qatarese gastheer moet nageven: hij lachte ons in ons gezicht uit met zijn pontificale pro-Palestina-armband.

En zie nu: westerse landen staan weer in de rij om in Qatar voor assistentie bij het vrij krijgen van gegijzelden in Gaza.

Machteloosheid zoekt zoals bekend meestal naar uitwegen om zo’n situatie draaglijk te maken. Eentje is bijvoorbeeld wrok. Een andere is een indringend moralisme. De zekerheid zelf aan de goede kant van de streep te staan, kan het gevoel van machteloosheid draaglijk maken. Zoiets als: zij zijn machtig, maar wij deugen.

Als klein neutraal land heeft Nederland er tot aan de Tweede wereldoorlog aan toe een eeuw ervaring mee op gedaan. Die reflex van klein, machteloos en moreel superieur zit dieper in ons DNA dan we soms beseffen.  Of we nu debatteren over de euro, over Europese handelsverdragen, over een associatieverdrag met Oekraine – telkens opnieuw leggen we compassie aan de dag voor de meest uiteenlopende misstanden, maar zelden heeft geopolitiek denken in termen van verantwoordelijkheid en machtsverhoudingen een overheersende toon. In deze zin zijn we soms meer een afzijdig, moraliserend land dan we soms beseffen.

Je plaats weten in de wereld betekent ook wat meer bescheidenheid en dus ook gebruik maken van een wat subtieler instrumentarium dan de preek. Ook dan bereik je dikwijls overigens niet zo veel, maar soms ook wel. Maar het is naar mijn diepste overtuiging eerlijker en verantwoorder dan van staatswege zwelgen in de eigen morele voortreffelijkheid.

Laat ik dat eens illustreren met het voorbeeld van de Oigoeren in de Chinese provincie Xinjiang. Als wij naar China afreizen, spreken we Chinese leiders erop aan. In een soort taalgebruik wat je enerzijds in Nederland de vereiste steun oplevert en anderzijds daar de sfeer niet meteen verpest. Het bevredigt eigenlijk niemand.

Maar wat dan wel vanuit gepaste bescheidenheid? Een mogelijkheid zou kunnen zijn om in VN verband in de Mensenrechtenraad het lot van de moslims in Xinjiang aan de orde te stellen. Dat is gebeurd. Maar wat bleek? Een grote meerderheid van moslimlanden en zelfs de Organisatie van Islamitische Staten schreven een brief aan de Chinese president om  hem te prijzen voor de bijzonder welwillende en opbouwende behandeling van hun geloofsgenoten in de Oigoeren provincie.

Actie dus enigszins mislukt.

Toen kwam er nog een piepklein muizen gaatje: De Europese Unie en China werden het eens over een investeringsverdrag, waarin via de Internationale Arbeids Organisatie, de ILO, en via allerlei regelingen een jaarlijks gesprek kon worden gevoerd over arbeidsomstandigheden in onder meer Xinjiang. Het was niet veel, het was heel indirect, maar het was toch een unicum.

Helaas werd dit concept verdrag door de Europese Unie naar de prullenbak verwezen nadat China allerlei Europese volksvertegenwoordigers met een te kritische geluid tot persona non grata had bestempeld.

Niets bereikt dus. Maar behalve dat het een les in bescheidenheid is, illustreert het ook dat er allerlei subtiele kronkelpaden kunnen bestaan om iets met je waarden te doen zonder te preken, zonder jezelf te overschatten, zonder het tegendeel van wat je beoogt over je af te roepen.

Maar leg zoiets maar eens uit in een parlement of aan een babbel tafel waar mensen over elkaar heen tuimelen om aan hun sympathieke compassie uiting te geven.

Ten slotte moeten wij ons afvragen of bij zulke waarden gedreven thema’s niet beter  maatschappelijke organisaties,  ngo’s,  het voortouw kunnen nemen.  Zij kunnen onderzoek doen, zij kunnen handtekeningen verzamelen, publieke opinie beïnvloeden en daarmee een factor zijn in de internationale betrekkingen zonder dat betrekkingen tussen staten meteen in het geding zijn. Zij kunnen getuigenis afleggen.

Staten daarentegen dienen eerder de ethiek van de verantwoordelijkheid dan de getuigenis-ethiek te volgen, omdat zij gehouden zijn welvaart en welzijn van hun bevolkingen te beschermen en te bevorderen.

Zoals een overheid er in eigen land – naar het adagium van Immanuel Kant – niet is om het morele gehalte van haar burgers te verhogen, maar om het samenleven van die burgers mogelijk te maken, zo geldt dat ook voor het internationale verkeer. Staten moeten een scherp oog houden voor het vreedzaam samenleven, en dus het voorkomen van oorlog en conflict.  Maatschappelijke organisaties hebben die verantwoordelijkheid niet primair. Zij kunnen en moeten wat mij betreft soms waarachtig preken, waar staten in een geopolitieke wereld van transactioneel gedrag slechts kunnen functioneren in een spel van geven en nemen.

En in de wetenschap dat wij als statelijke actoren in Europa zo groot niet meer zijn dan we onszelf hardnekkig willen blijven doen geloven.

Een erkenning van onze bescheidener plek in de wereld zou ook kunnen betekenen dat we ons meer concentreren op de wat nabijere omgeving waar we invloed hebben. Rechtsstatelijkheid bevorderen op landen in de Balkan kan ons – de EU en ons land als lid ervan – vermoedelijk beter passen dan in Myanmar om maar eens een voorbeeld te noemen. Dat is op de Balkan trouwens al ingewikkeld genoeg.

Natuurlijk zullen we in Europa echt meer werk moeten maken van hard power. We zijn mijlenver verwijderd van strategische autonomie, we zijn in feite geheel afhankelijk van de VS. We ontkomen er niet aan capaciteit te ontwikkelen om regionale conflicten ook regionaal op te lossen. Ja ,misschien zullen we aan het taboe moeten krabben van een eigen Europese nucleaire capaciteit, hoe onvoorstelbaar en pijnlijk eigenlijk ook. Dat zal niet met alle lidstaten van de Unie mogelijk zijn en dat hoeft ook niet. Maar het onderwerp verdringen en hopen dat Amerika blijft wat het nu is, onze beschermheer, is ook een vorm van struisvogelgedrag.

Ten slotte moeten we leren onze soft power in te zetten voor de bescherming van onze positie: handelsverdragen, IT-regelgeving, industriele weerbaarheid – het kan allemaal behulpzaam zijn, mits we daartoe bereid zijn.

De oorlog in Oekraïne kan voor ons een eye opener zijn. Driekwart eeuw na de dekolonisatie kunnen we leren dat de rest van de wereld geen afgeleide is van ons verleden, maar een reeks authentieke naties en identiteiten. Dat vereist van ons in het westen een waardiger buitenlands beleid. Dat betekent niet dat je je waarden inlevert omwille van je belangen maar dat je beter luistert en minder  moraliseert. Dat je accepteert dat primaire emoties soms een gevaarlijke gids kunnen zijn in een wereld die niet langer draait om ons hier in Europa en wat wij hier vinden en voelen.

Dat is geen geringe opgave. Vluchten in zelfgenoegzaam getuigenis afleggen is verleidelijk, maar ik houd het erop dat ook wij in Nederland ten slotte voldoende gevoel voor internationale verantwoordelijkheid aan de dag kunnen leggen om een betrouwbare en effectieve  Europese partner te willen zijn in een nieuwe wereldorde.

Comments are closed.